Het inkuilseizoen begint bijna. Herhaling en verdieping van kennis op het gebied van inkuilen is daarom belangrijk. Verschillende onderwerpen komen tijdens gesprekken over inkuilen lang; gebruik van inkuilmiddel, soort inkuilmiddel, lange of korte veldperiode, schudden of niet schudden, droog of nat inkuilen. De laatste tijd ben ik inkuilen gaan samenvatting in een verhaal van twee snelheden, en dat het erom gaat dat beide snelheden hoog zijn. De eerste snelheid is snelheid van droging tijdens de veldperiode, en het is belangrijk dat de droging tijdens de veldperiode snel verloopt. De tweede snelheid is snelheid van aanzuren tijdens de conserveringsperiode, en het is belangrijk dat de aanzuring tijdens deze conserveringsperiode snel verloopt.
Veldperiode: snelheid van drogen
Het gesprek gaat meestal over het optimale drogestofpercentage van een gewas. De een heeft ervaren dat een lager drogestofpercentage beter melk en beter aanrijdt, terwijl de ander juist betere ervaring heeft gehad of gehoord over gewassen met een hoger drogestofpercentage. Ik wil de aandacht verleggen van het getal drogestofpercentage naar de snelheid waarmee een gewas een bepaald drogestofpercentage bereikt.
Voor het gewas gemaaid wordt leeft het en bestaat een zeer klein aandeel van zijn eiwit uit ammoniak en biogene amines (afbraakproducten van aminozuren). We zien dit terug in de tabelwaardes voor RE, NH3, DVE en OEB voor vers gras. Nadat het gewas gemaaid is treedt een afstervingsproces op, waardoor eiwit wordt afgebroken in zijn bouwstenen en later in amines en ammoniak, zoals weergegeven in Figuur 1 (de figuur gaat eigenlijk over het conserveringsproces). Het is van belang om vorming van deze stoffen zoveel mogelijk tegen te gaan omdat ze slecht zijn voor de gezondheid van het dier (referenties) en een belangrijke factor zijn in de eiwitverliezen die optreden tijdens het inkuilproces.

Om tijdens de veldperiode eiwit- en energieverliezen te beperken is het belangrijk dat het gewas zo snel mogelijk indroogt omdat de eiwit- en energieverliezen in verhouding staan tot de lengte van het droogproces [1]–[4]. Het is dus belangrijk dat het gewas na het maaien zo snel mogelijk droogt tot het gewenste drogestofpercentage. Moment van maaien, maaitechniek en moment van schudden dragen bij aan de snelheid van drogen. In een studie droogde een gekneusd gewas dubbel zo snel als een ongekneusd gewas, en waren ammoniakgehalte lager en suikergehalte hoger in het gekneusde gewas vergeleken met het ongekneusde gewas [2]. In een andere studie was ammoniakgehalte lager, en suikergehalte hoger in een snel gedroogd gewas vergeleken met een langzaam gedroogd gewas [3].
We kunnen snelheid van drogen misschien nog beter toespitsen op bepaalde periodes in het inkuilproces. Eiwitafbraak en suikerverlies zijn eigenlijk rottingsprocessen van een gewas en het is bekend dat verrottingsprocesssen sneller verlopen in vochtige warme omstandigheden. Om deze reden zijn de verliezen in de eerste fase van het droogproces groter dan in latere fases [2] en is het belangrijk om de snelheid waarmee het gewas de eerste punten drogestof wint te maximaliseren.
Praktisch gezien komen we dan op de volgende punten uit. Om een hoge droogsnelheid te bereiken is het ten eerste belangrijk om met goede weersomstandheden te maaien, liefst als het gewas al droog staat bij het maaien (in sommige gevallen is dit door de grootte van het te maaien areaal niet mogelijk, maar we zullen gewoon moeten toegeven dat dit suboptimaal is). Vervolgens moeten we resultaten over kneuzen serieus nemen; in goede omstandigheden kan kneuzen de droogsnelheid verdubbelen en de verliezen sterk verminderen. Als laatste moet gebruik van een schudder goed heroverwogen worden. Schudden moet ten dienste staan van de droogsnelheid; als schudden bijdraagt aan droogssnelheid vermindert schudden verlies van eiwit tijdens de veldperiode.
Natuurlijk moeten we de weersomstandheden niet vergeten. Drogen is enkel mogelijk is goede weersomstandigheden en schudden in natte omstandigheden leidt alleen maar tot meer arbeid en tot een hoger RAS gehalte in het gewas. In dat geval moeten we andere inkuilmethoden overwegen.
Conserveringsperiode: snelheid van pH daling
De tweede snelheid is snelheid van pH daling in de kuil. Verliezen tijdens de conserveringsperiode staan in verhouding tot de snelheid van de pH daling en daarom moet het inkuilproces erop gericht zijn om deze snelheid te maximaliseren. Een studie van Davies en anderen uit 1998 liet heel duidelijk zien een snellere pH-daling leidde tot lagere ammoniakgehaltes [5], veel andere studies hebben vergelijkbare resultaten hebben aangetoond, voor een overzicht zie bijvoorbeeld de samenvatting van Muck en anderen uit 2018 [6].

Figuur 2. Invloed van inkuilmiddel en mierenzuur op verloop van pH en ammoniakgehalte in graskuil (□: geen toevoeging; ○: mierenzuur; ◊: inkuilmiddel). Uit [5].
zijn om deze snelheid te maximaliseren. Een studie van Davies en anderen uit 1998 liet heel duidelijk zien een snellere pH-daling leidde tot lagere ammoniakgehaltes [5], veel andere studies hebben vergelijkbare resultaten hebben aangetoond, voor een overzicht zie bijvoorbeeld de samenvatting van Muck en anderen uit 2018 [6].
Voor een snelle pH daling is het belangrijk dat het gewas voldoende fermenteerbare koolhydragen (suiker) bevat waaruit melkzuur gevormd kan worden. Hiervoor komen we onder andere terug op de snelheid van drogen. Omdat melkzuurvorming uit koolhydraten plaatsvindt in een zuurstofarm milieu is het van belang dat de aerobe fase van het inkuilproces zo kort mogelijk is. Hiervoor dient de kuil zo goed mogelijk vastgereden en afgesloten te worden. Let hierbij goed op de kwaliteit van de afdekfolie; de zuurstofdoorlaatbaarheid van de folie dient zo laag mogelijk te zijn. In een studie van Lima en anderen uit 2017 werd een enorm verschil tussen verschillende foliesoorten aangetoond [7], en betere folie leidde tot lagere inkuilverliezen.
Inkuiltechniek speelt ook een belangrijke rol. In een Finse studie werd aangetoond dat de invloed van hakselen op inkuilverliezen groter is dan de invloed van aanrijden [8], waarschijnlijk door dezelfde invloeden als al in 1983 werden aangetoond door Hengeveld [9].
Conclusie
Inkuilen gaat om twee snelheden: snelheid van drogen en snelheid van conserveren. Als beide snelheden hoog zijn treden weinig verliezen op en blijft de kwaliteit van het gewas goed bewaard.
Verwijzingen
[1] C. M. CARPINTERO, A. R. HENDERSON, and P. McDONALD, “The effect of some pre‐treatments on proteolysis during the ensiling of herbage,” Grass Forage Sci., vol. 34, no. 4, pp. 311–315, 1979.
[2] L. Cavallarin, S. Antoniazzi, G. Borreani, and E. Tabacco, “Effects of wilting and mechanical conditioning on proteolysis in sainfoin (Onobrychis viciifolia Scop) wilted herbage and silage,” J. Sci. Food Agric., vol. 85, no. 5, pp. 831–838, 2005.
[3] B. Edmunds, H. Spiekers, K.-H. Südekom, H. Nussbaum, F. J. Schwarz, and R. Bennett, “Effect of extent and rate of wilting on nitrogen components of grass silage,” Grass Forage Sci., vol. 69, no. August, pp. 140–152, 2012.
[4] M. Fijalkowska, B. Pysera, K. Lipinski, and D. Strusinksa, “Changes of nitrogen compounds during ensiling of high protein herbages – a review,” Ann. Anim. Sci, vol. 15, no. 2, pp. 289–305, 2015.
[5] D. R. Davies, R. J. Merry, A. P. Williams, E. L. Bakewell, D. K. Leemans, and J. K. S. Tweed, “Proteolysis During Ensilage of Forages Varying in Soluble Sugar Content,” J. Dairy Sci., vol. 81, no. 2, pp. 444–453, 1998.
[6] R. E. Muck, E. M. G. Nadeau, T. A. McAllister, F. E. Contreras-Govea, M. C. Santos, and L. Kung, “Silage review: Recent advances and future uses of silage additives,” J. Dairy Sci., vol. 101, no. 5, pp. 3980–4000, 2018.
[7] L. M. Lima, J. P. Dos Santos, D. R. Casagrande, C. L. S. Ávila, M. S. Lara, and T. F. Bernardes, “Lining bunker walls with oxygen barrier film reduces nutrient losses in corn silages,” J. Dairy Sci., pp. 1–9, 2017.
[8] T. M. Pauly and P. Lingvall, “Effects of mechanical forage treatment and surfactants on fermentation of grass silage,” Acta Agric. Scand. A Anim. Sci., vol. 49, no. 4, pp. 197–205, 1999.
[9] A. G. Hengeveld, “Sporen van boterzuurbacterien in kuilvoer,” 1983.
Recent Comments